De regen tikte zacht tegen de hoge ramen van het hotel, als een ritme dat hoorde bij de nacht. Buiten gloeide de stad in natte lichten, reflecterend op de stoep, op glimmende taxi’s en haastige voetgangers. Binnen in kamer 509 was het warm, stil en zachtverlicht.
Emma stond voor de spiegel in alleen haar lingerie: zwart, eenvoudig, maar verdomd mooi op haar licht getinte huid. Lucas zat op het voeteneinde van het bed, zijn ogen op haar gericht, zijn blik donker van verlangen en iets anders, verwachting.
Ze hadden die middag amper gesproken. De stad had hen opgeslokt: zwijgend eten, lange blikken in cafés, handen die elkaar net raakten onder tafel. Er was iets in de lucht tussen hen. Geen spanning van ruzie maar een andere spanning. Die van iets dat moest gebeuren.
Emma draaide zich naar hem toe. “Zeg iets,” fluisterde ze.
Lucas stond op. “Je weet al wat ik denk.”
Hij kwam dichterbij, langzaam, tot zijn handen haar middel vonden. Zijn vingers gleden onder de rand van het kant, over haar huid. Zijn mond was vlak bij haar oor. “Ik wil je hier,” zei hij. “Tegen het raam. Met de stad als getuige.”
Ze ademde diep in, haar borst rees, haar blik gleed langs zijn gezicht, en toen draaide ze zich om. Stil. Onderworpen, maar niet onderdanig. Emma wist precies wat ze deed.
Lucas duwde het gordijn een stukje opzij. De regen had de ruiten beslagen, maar de lichten gloeiden vaag vanachter het glas. Hij plaatste haar handen tegen het raam, haar rug licht hol, haar huid al kippenvel van verwachting.
Zijn vingers vonden haar heupen, gleden naar voren, traag, onderzoekend. Emma kreunde zacht, haar voorhoofd tegen het glas. Zijn andere hand schoof haar slipje opzij en gleed tussen haar dijen, warm, nat, klaar voor meer.
“Ik heb je heel de dag gevoeld,” fluisterde hij. “En ik heb me de hele tijd moeten beheersen.”
“Niet meer beheersen,” fluisterde ze terug.
Toen duwde hij zichzelf tegen haar aan, zijn adem zwaar in haar nek, en in één langzame, gecontroleerde beweging gleed hij in haar.
Ze kwamen tegelijk, hun lichamen smolten samen, en voor even was er niets anders, geen regen, geen stad, geen wereld buiten dit raam. Alleen zij. Alleen nu.
